De forten van de oudere generatie, die tussen 1874 en 1914 waren gebouwd, konden ook de naburige forten dekken met artillerievuur. Na de uitvinding van de brisantgranaat (rond 1886)
waren open opstellingen te gevaarlijk voor de bedieningsmanschappen. Kanonnen werden opgesteld in batterijen die buiten de forten waren gelegen.
In 1899 werden er op het artillerieterrein in Bourges experimenten uitgevoerd met een nieuw model kazemat die van gewapend beton was gebouwd. De muurdikte was 2m50 en de dakdikte bedroeg 1m75.
De bewapening bestond in eerste instantie uit twee 95mm Lahitolle kanonnen op een kustaffauit; deze werden later vervangen door twee 75mm kanonnen model 1897 op een kazemataffuit.
De kazematten werden op de flanken van een fort gebouwd, dus uit het zicht van de vijand en konden zo de interval tussen twee forten bestrijken.
De twee kanonnen hadden een horizontaal schootsveld van 48° en een verticale schootshoek van -10° tot +15°. De vuursnelheid bedroeg 11 schoten per minuut met een schootsafstand van 5.500m.
Elke kazemat beschikte over ongeveer 800 granaten die op de onderverdieping waren opgeslagen.
Het vuur werd geleid door de kazematcommandant die door een waarnemingssleuf kon kijken. De geschutsbediening bestond uit 15 man. Uiteindelijk zijn er 48 gebouwd.
bewapening | NO |
2x 75mm model 1929 | |
3x 75mm model 1929 | |
3x 75mm model 1932 + 135mm mortier | |
3x 75mm model 1932 | |
2x 75mm model 1932R* | |
*(R)accourci = verkorte loop |
Na een aantal discussies binnen de CORF over hoe het flankerende artillerievuur in te richten, viel de beslissing om de "casemate de Bourges" te gebruiken, maar dan veel groter dan zijn voorganger.
Hij werd geplaatst in geaccidenteerd terrein in een helling, zodat het blok niet zichtbaar was voor de vijand. Was een goede plaatsing niet mogelijk, dan werd er gekozen voor een hefkoepel met flankerende functie. De achterzijde was naar de vijand gekeerd; de frontzijde met de bewapening was naar het naburige ouvrage gericht. Het dak en de achtermuur waren 3.50m dik; aan de achterzijde
was de muur 1.75m dik. Het blok was 53,50m breed en 20m diep.
Het had twee verdiepingen; op de onderverdieping waren de slaapruimten voor de bemanning en de ventilatie; op de bovenverdieping stond de bewapening. In de galerij beneden lag de munitievoorraad in het M2 opgeslagen. Deze werd werd met twee liften naar boven gebracht. Voor het blok lag een 3m brede diamantgracht, die door een embrasure voor een
lichte mitrailleur werd verdedigd. De embrasures voor de kanonnen werden beschermd door een halfronde overhang die ook een camouflerende functie had. De eerste modellen van deze kazemat waren bewapend met een 75mm kanon model 1929. De loop stak enigszins uit het embrasure, wat het kanon
kwetsbaar maakte voor eventueel vijandelijk vuur. In 1932 werd de kazemat aangepast; er kwam een korter kanon (75mm model 1932) zodat ook de schietkamer kleiner kon worden. De loop bleef nu binnen het
schietgat dat afgesloten kon worden met luiken. Van beide modellen bestaan verschillende varianten. Ouvrage Rochonvillers heeft een kazemat met drie 75mm kanonnen en een 135mm zware mortier, terwijl sommige ouvrages twee kanonnen hebben.