Net als de artillerie- en infanteriewapens moesten de waarnemers, de "ogen" van de verdediging, die nodig waren om te zien waar de vijand zat en om de uitwerking van zijn artillerie- en infanterievuur te bekijken, beschermd worden.
De forten die gebouwd waren onder leiding van Generaal Séré de Rivières in de periode 1873 tot 1890/1914 bestonden hoofdzakelijk uit stenen en later betonnen gebouwen die bedekt waren met dikke laag aarde.
De toenemende vuurkracht en dus de schootsafstand van de artillerie maakte het noodzakelijk om waarnemingsposten op de forten te installeren. Maar ook de vijandelijke artillerie kreeg
meer vuurkracht en dus werden gepantserde waarnemingsopstellingen noodzakelijk. In tegenstelling tot de beweegbare artilleriekoepels waren deze koepels vast ingebouwd. Zij worden cloches genoemd;
een term die ook in de Maginotlinie gangbaar werd.
Het eerste model waarnemingskoepel had een cilindervorm en een plat dak. Het is bij een prototype gebleven. De volgende modellen hadden een rondere vorm en wogen 7,5 ton. De binnendiamater ter hoogte van de kijkgaten bedroeg 56cm.
Dit was net genoeg ruimte voor één artilleriewaarnemer die alleen een verrekijker en een goniometer tot zijn beschikking had. Elke tourelle met artillerie had zijn eigen waarnemingskoepel.
Ook voor de fortcommandant was een waarnemingskoepel beschikbaar. In de Eerste Wereldoorlog bleken deze koepels nog redelijk bestand te zijn tegen zwaar artillerievuur.
Ook de infanterie beschikte over waarneming; zij moest de directe omgeving van een fort kunnen observeren. Deze koepels waren opgesteld op de punten waar de infanterie een vijandelijke stormaanval zou moeten tegenhouden. Zij boden slechts bescherming
tegen granaatscherven en kogels.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog was al snel duidelijk dat een mitrailleur in het open veld enorm kwetsbaar was. Ook de tourelle met de mitrailleurs op de forten was niet bestand tegen artillerietreffers.
Bij Verdun werden de meeste forten gedegradeerd tot infanteriesteunpunten. Op veel forten werden de zgn. " Casemates Pamart" gebouwd. Deze stalen koepel, die veel weg heeft van een olifantskop, was in 1916 ontwikkkeld door kapitein Pamart.
De casemates Pamart werden buiten het fort gebouwd maar waren er ondergronds mee verbonden.
Er bestonden twee modellen:
Bij de bouw van de Maginotlinie werden een aantal nieuwe cloches ontworpen voor observatie en mitrailleurvuur. Toen de Eerste Wereldoorlog voorbij was, lagen er in de genieparken nog talloze overgebleven koepels. Oude observatiecloches werden gebruikt voor kleine waarnemingsposten in het veld. Ook overgebleven Pamart-koepels werden gebruikt, o.a. in de Alpen bij het ouvrage Plate Lombarde.